Het laatste essay van Boek I van Montaigne’s Essays heeft als titel “Over leeftijd”. Montaigne behandelt er de vragen of er een juiste de leeftijd is om te sterven en wat de juiste leeftijd is om diverse levensstadia te scheiden. Montaigne begint met de eerste vraag. Hij verhaalt ons van Cato de Jongere (95-46 v.Chr.), een Romeins politicus en staatsman, die, zo lezen we in de Wikipedia, zelfmoord pleegde, omdat hij niet onder het regiem van Julius Caesar wilde leven. Toen anderen hem wilden beletten dit te doen, zei Cato tegen hen, aldus Montaigne: “Ben ik nog op een leeftijd waarop je me kunt verwijten dat ik het leven te vroeg verlaat?” “Toch was hij maar achtenveertig jaar”, voegt Montaigne eraan toe. Eigenlijk is deze opmerking wat merkwaardig, want toen Montaigne zich in 1571 uit het publieke leven terugtrok op zijn kasteel, schreef hij op de muur van zijn studeerkamer dat hij er “de weinige tijd die hem nog in het leven resteerde” wilde doorbrengen. Toch was Montaigne toen nog maar achtendertig jaar, maar zijn woorden geven de indruk alsof hij al een oude man was. Dit laat zien dat leeftijd een relatief begrip is en dat je zo oud bent, als je je voelt. Sommige mensen zijn kennelijk al oud als ze achtendertig of achtenveertig zijn, terwijl andere mensen nog steeds “jong” zijn op hun honderdste. De onlangs op 109-jarige leeftijd overleden Franse wielrenner Robert Marchand bleef tot vlak voor zijn dood fietsen. Op zijn 105e voelde hij zich nog steeds fit genoeg om als eerste een afstand neer te zetten voor het werelduurrecord voor 105-jarigen, dat speciaal voor hem was ingesteld. Hij legde in een uur de gezien zijn leeftijd bewonderenswaardige afstand van 22,547 km af. Wie zal hem dat ooit nog nadoen? De meesten van ons zullen daartoe niet eens een poging kunnen ondernemen, want ze zullen deze leeftijd niet bereiken. Maar als iemand “al” op een leeftijd van 96 of 87 jaar komt te overlijden, zal niemand dat een vroegtijdige dood noemen, hoewel we dat wel zo zullen vinden, als een persoon op 48-jarige leeftijd sterft, zoals Cato, of als hij of zij 59 is, zoals Montaigne. Dit roept de vraag op wat dan een “normale” leeftijd is om te komen te overlijden. Ik denk dat deze vraag niet is te beantwoorden. Wat we een normale leeftijd noemen ligt aan de tijd en het land waarin je leeft, de gemiddelde leeftijd waarop mensen in dat land sterven en zo nog een aantal factoren.
Als er dan geen normale leeftijd is om te overlijden, bestaat er dan zoiets als een “normale dood”? Ik denk dat de meeste mensen als een normale dood zien, dat je in je eigen bed sterft, oud en der dagen zat. Maar is dat werkelijk een “normale dood”? Montaigne denkt er in ieder geval anders over: Deze manier van overlijden is “toch de meest zeldzame en ongewone van alle manieren van sterven...?” En hij gaat dan verder: “Alleen deze dood noemen we natuurlijk, alsof het tegennatuurlijk is dat iemand bij een val zijn nek breekt of bij een schipbreuk verdrinkt of plotseling door de pest of een longontsteking wordt overvallen; alsof onze gewone toestand ons niet aan al deze rampen blootstelt. Laten we onszelf niet voor de gek houden met deze mooie woorden: het zou wellicht beter zijn datgene natuurlijk te noemen wat algemeen voorkomend, alledaags en universeel is. Sterven door ouderdom is een zeldzame, unieke en buitengewone dood en daarom minder natuurlijk dan de andere.” Wat moet ik hieraan toevoegen? Montaigne zelf stierf wel in zijn eigen bed. Dat was op 59-jarige leeftijd, dus nog niet echt oud, door een onbekende, pijnlijke ziekte (mogelijk nierstenen, een kwaal waaraan hij leed).
Vervolgens vraagt Montaigne zich af of er bepaalde leeftijden zijn die levensstadia van elkaar scheiden en ook of er bepaalde leeftijden zijn die het meest geschikt zijn om iets te doen. Dit is het tweede thema van het essay “Over leeftijd”. Neem bijvoorbeeld de leeftijd waarop je mag trouwen (mijn voorbeeld). Deze markeert het tijdstip waarop je echt volwassen bent en hoeft niet samen te vallen met die waarop je meerderjarig wordt en je bijvoorbeeld zelfstandig, zonder toestemming van je ouders, (andere) juridische handelingen mag verrichten. In Nederland is de huwelijksleeftijd nu vanaf 18 jaar, het tijdstip waarop je ook meerderjarig wordt. Tot 1970 kon je voor je 30e echter niet trouwen zonder toestemming van je ouders. Toen werd dat 21 jaar en in 1985 werd deze leeftijd de huidige 18 jaar. Als je jonger bent, mag je normaliter niet trouwen. De huwelijksleeftijd verschilde en verschilt door de tijd heen echter van land tot land en in sommige landen vormen ook vandaag de dag zelfs kinderhuwelijken geen probleem. Andere voorbeelden van leeftijdsgrenzen zijn de leerplichtleeftijd, de leeftijd waarop je je rijbewijs mag behalen, de leeftijd dat je recht hebt op het minimumloon voor volwassenen en de pensioengerechtigde leeftijd. Al deze leeftijden zijn voortdurend aan wijziging onderhevig geweest en verschillen per land en dit maakt dat de grenzen van de diverse leeftijdsstadia, in ieder geval zoals ze wettelijk vastgelegd zijn, steeds veranderd zijn.
Veel leeftijdsgrenzen scheiden kinderen en jongeren van volwassen, maar doordat ze niet objectief vastliggen en naar tijd en plaats kunnen wisselen, laten ze zien dat volwassen zijn een relatief begrip is. Montaigne denkt dat “met twintig jaar onze geest zich al ontwikkeld heeft zoals hij moet zijn, en alles waartoe hij in staat zal zijn al als belofte in zich heeft.” Meer nog, “[n]ooit heeft een geest die op die leeftijd nog niet een duidelijk voorproefje van zijn vermogen had gegeven, dit later nog bewezen. Het is binnen die periode, of nooit meer, dat de aangeboren talenten en deugden blijk geven van de kracht en schoonheid die ze bezitten.” En als het dan niet voor je twintigste is, aldus Montaigne, “[v]an alle grote menselijke daden die mij bekend zijn, van welke aard ook, uit vroeger tijden zowel als uit de onze, zal het merendeel denk ik vóór het dertigste jaar verricht zijn, en niet erna.” En niet alleen Montaigne maar veel mensen hebben dit altijd gedacht en denken het misschien nog wel. Het is zo dat veel wetenschappers, zoals bijvoorbeeld Einstein, hun belangrijkste ontdekkingen vóór hun dertigste gedaan hebben, maar in zijn algemeenheid is dit idee niet juist, ook niet voor wetenschappers. Veel menselijke kwaliteiten hebben tijd nodig om te rijpen en veel mensen worden op hun latere leeftijd pas goed, wanneer de juiste combinatie van creativiteit, kennis, het vermogen om zaken te doordenken en te overdenken, sociale ervaring en dergelijke zich heeft ontwikkeld.
Maar hoe dan ook, na je dertigste begin je toch wel geleidelijk lichamelijk achteruit te gaan. En in geestelijk opzicht? Veel ouderen mensen, bijvoorbeeld zo rond hun zestigste, zeggen: “Lichamelijk ben ik ouder geworden. Mijn lichaam kan niet meer doen wat het kon doen, toen ik jonger was. Geestelijk ben ik echter nog steeds dezelfde als toen ik twintig was. Mentaal ben ik jong gebleven.” Maar klopt dat wel? Misschien voelt het zo, maar het is een illusie. Ook je geest gaat langzaam achteruit, of in ieder geval verandert deze met de jaren. Ook in je hoofd blijf je niet de jonge meid of jonge vent die je eens was. Zoals Montaigne zegt: Het kan zelfs gebeuren dat je geest sterker veroudert dan je lichaam, maar wanneer dat gebeurt, heb je dat meestal niet door en dat is dan “des te gevaarlijker”. Het is een illusie te denken dat je in de loop der jaren mentaal niet verandert. Hou jezelf niet voor de gek.
---
De citaten zijn ontleend aan Michel de Montaigne, Essays. Vertaling Frank de Graaff. Amsterdam: Boom, 2001.