zaterdag 13 juni 2020

Wat las Montaigne ?


Exemplaar van de Essays uit 1611 in het 

Musée d'Aquitaine in Bordeaux

Montaigne hield van boeken. Hij had er dan ook heel wat. Ongeveer duizend boeken stonden er in de boekenkast in zijn bibliotheek. Dat lijken er misschien niet zo veel voor een boekenverzamelaar vandaag de dag, maar Montaigne leefde in een andere tijd. Destijds konden niet veel mensen het zich permitteren zo’n boekencollectie aan te schaffen. En je had er ook nog de nodige ruimte voor nodig, want boeken waren nog echte folianten. Montaigne had trouwens een deel van zijn boeken niet zelf aangeschaft maar geërfd van zijn overleden vriend Étienne de La Boétie. Deze had zijn boeken op zijn sterfbed aan Montaigne nagelaten. Helaas heeft Montaigne’s dochter al de boeken van haar vader na zijn dood verkocht of weggegeven.
Momenteel loopt er een project om Montaigne’s bibliotheek te reconstrueren. Deze (Franstalige) website laat zien hoe de bibliotheek eruit moet hebben gezien: https://montaigne.univ-tours.fr/restitution-3d/. Het zou echter interessant zijn, als we de boeken hadden gehad, die daar werkelijk gestaan hadden, want Montaigne had de gewoonte in zijn boeken aantekeningen te maken. Zo zouden ze ons kunnen helpen zijn intellectuele ontwikkeling te reconstrueren. Gelukkig zijn niet alle boeken uit Montaigne’s bibliotheek verloren gegaan. Ongeveer honderd exemplaren zijn later teruggevonden en in diverse bibliotheken in Frankrijk maar ook in Engeland staan boeken die in het bezit van Montaigne zijn geweest. In negentien van deze teruggevonden boeken staat rechtsboven op de titelpagina in het handschrift van Montaigne “b.” geschreven. Kennelijk heeft hij hiermee willen aangeven, dat ze uit de erfenis van La Boétie afkomstig waren. In een twintigste exemplaar staat “B.” geschreven in het handschrift van Montaigne en dit boek is waarschijnlijk ook uit de erfenis afkomstig. De teruggevonden boeken bevatten ook aantekeningen van Montaigne, zodat uit zijn boeken wel iets over zijn intellectuele ontwikkelingen is af te leiden.
We weten dat Montaigne zijn boekenkast aan La Boétie had gewijd. Dit bleek uit een opschrift op een bordje dat hij op de boekenkast had aangebracht. Tot aan 1820 moet het nog in de bibliotheek in de toren van Montaigne’s kasteel aanwezig zijn geweest en iemand heeft de tekst opgeschreven. Sindsdien is het bordje verloren gegaan en ook de boekenkast is er niet meer. We kunnen alleen nog de bevestigingspunten ervan in de muur zien.
Wat Montaigne gelezen heeft en bovenal wat hem interesseerde weten we vooral uit zijn Essays. Hij heeft zelfs een essay met de titel “Over boeken” geschreven (Boek II, 10). Hij schrijft erin waarom hij graag leest: “Ik zoek in boeken niets anders dan mij met een waardig tijdverdrijf te amuseren, en als ik studeer zoek ik alleen naar de wetenschap die mij iets vertelt over het kennen van mijzelf en die me leert op de juiste manier te sterven en te leven.” (p. 477). Over dit laatste, hoe te sterven en te leven, schreef Montaigne ook zelf in zijn Essays en misschien daarom wel wordt dit boek nog steeds zo veel gelezen. De Essays is een van de klassiekers die je moet lezen, als je wilt weten wat filosofen onder goed leven verstonden.
Montaigne gaf de voorkeur aan de klassieke literatuur boven boeken uit zijn eigen tijd. Hij vindt de klassieken “rijker en sterker” dan de modernen (p. 478). Hij leest boeken ook het liefst in de oorspronkelijke taal. Daarom leest hij vooral Latijnse werken, want zijn “schooljongenskennis”, zoals hij dat noemt (ibid.), van het Oudgrieks is onvoldoende om teksten in die taal goed te begrijpen. Trouwens, Montaigne had vaak geen keus dan de Latijnse auteurs in het Latijn te lezen, want veel van hun werk was nog niet in het Frans vertaald. Bedenk dat het de tijd van de Renaissance was, waarin veel van dat werk opnieuw ontdekt werd. Montaigne leest trouwens wel af en toe moderne schrijvers en hij vindt met name Boccaccio’s Decamerone (omstreeks 1350), het werk van Rabelais (1483-1553) en de Basia (Kusgedichten; uit 1541) van Janus Secundus de moeite waard. De laatste was overigens een Nederlandse humanist, die vandaag de dag nog maar weinig bekend is. Zijn eigenlijke naam was Jan Everaerts).
Van de klassieken noemt Montaigne in zijn essay “Over boeken” allereerst de poëzie van Vergilius, Lucretius, Catullus en Horatius. Van Vergilius noemt hij met name de Aeneis. Dit is een episch gedicht, dus niet iets wat we vandaag de dag poëzie zouden noemen. Naast deze auteurs las Montaigne ook graag het werk van de klassieke toneelschrijvers Plautus en Terentius. Montaigne kan het niet nalaten op te merken dat hij niet hield van het werk van de in zijn tijd populaire Italiaanse dichter en toneelschrijver Ludovico Ariosto (1474-1533). Ik denk dat veel mensen vandaag de dag Ariosto niet kennen, tenzij je operaliefhebber bent, want componisten als Vivaldi en Händel gebruikten zijn teksten voor diverse opera’s. Ariosto werd in Montaigne’s tijd vaak met Vergilius vergeleken, zoals Ariosto’s Orlando Furioso met de Aeneis. Ten onrechte, vindt Montaigne: “De [Aeneis] zien we in hoge, bestendige vlucht, met krachtige vleugelslagen consequent op zijn doel afgaan, terwijl de [Furioso] van verhaal naar verhaal fladdert, alsof hij van tak naar tak hipt, omdat hij alleen voor een heel korte vlucht op zijn vleugels vertrouwt en aan het eind van ieder veld neerstrijkt omdat hij bang is buiten adem te raken en geen kracht meer te hebben.” (p. 481) Plastischer kun je het haast niet zeggen. Overigens heeft Montaigne’s vriend Étienne de La Boétie delen van Ariosto’s werk in het Frans vertaald.
Montaigne hield het meest van de genoemde auteurs en hij vond ze amusant om te lezen. Ander werk dat hij graag las, “waarin iets meer het nuttige met het aangename wordt verenigd, en die mij leert mijn stemmingen te beheersen en mijn karakter te disciplineren,” zijn dat van Plutarchus “sinds die er in het Frans is” en Seneca “die deze functie voor mij hebben.” (ibid.) Plutarchus was een Griek, maar sinds La Boétie werk van hem vertaald had, kon Montaigne het lezen. Montaigne las ook de Brieven van Seneca, die ook nu nog populair zijn. En natuurlijk las hij Cicero. Hij vond vooral diens moraalfilosofie nuttig voor hemzelf, maar hij hield niet van zijn schrijfstijl
De laatste categorie boeken die Montaigne noemt zijn geschiedenisboeken. Ze zijn “aangenaam en gemakkelijk” (p. 485) en ze laten zien hoe de mens is. Dit geldt vooral voor biografieën, zijn favoriete lectuur. Hij noemt hier Diogenes Laërtius, die een biografie van Griekse filosofen heeft geschreven. Maar Montaigne raadt toch vooral het werk van Caesar aan, niet alleen vanwege de kennis van de historische feiten, “maar om hemzelf; zozeer overtreft hij in zijn volmaaktheid alle anderen” (p. 486) – tenminste, dat is wat Montaigne ervan vindt. Montaigne las ook werk van zijn tijdgenoot Jean Bodin (1530-1596), die niet zo zeer een historicus als wel een politiek filosoof was.
Montaigne las deze auteurs niet alleen voor zijn plezier en om zichzelf te verbeteren, maar in de Essays worden ze ook vaak aangehaald, vooral de klassieke auteurs. Dus al is de bibliotheek van Montaigne bijna helemaal verloren gegaan, we weten op deze manier toch wat hij gelezen heeft. Er wordt wel gezegd: “Zeg met wat je leest en ik zeg je wie je bent.” We kunnen dit ook op Montaigne toepassen, maar zouden we niet gewoon zijn Essays lezen om te weten wie hij was?

De citaten zijn uit Michel de Montaigne, Essays. Vertaling Frank de Graaff. Amsterdam: Boom, 2001.