dinsdag 25 april 2023

Montaigne en het internet


Soms vraag ik me wel eens af of er wel sprake is van morele vooruitgang in de geschiedenis. Het lijkt wel of we nooit ophouden met oorlog voeren en het aantal slachtoffers van geweld lijkt steeds groter te worden, hoewel dit schijn is, zoals
Steven Pinker heeft laten zien. Volgens hem neemt het aantal slachtoffers van geweld juist af. Ook op andere gebied is er sprake van morele vooruitgang. Denk maar aan de vrouwenemancipatie en aan het homohuwelijk. Toch blijft het een omstreden zaak of en, zo ja, in welk opzicht er sprake is van morele vooruitgang. Wat echter zeker is dat veel praktische problemen wel zijn opgelost, ook al leken ze ooit onoplosbaar. Bovendien zijn bestaande oplossingen voor praktische problemen in de loop der tijd vaak sterk verbeterd. Ik wist dit natuurlijk wel, maar ik realiseerde me dit opnieuw, toen ik een tijdje terug Montaigne’s korte essay “Over een gebrek in ons maatschappelijk systeem” (Essays Boek I-35) herlas. In dit essay van nog geen twee bladzijden lang, vertelt Montaigne ons dat zijn vader eens met het idee kwam om in iedere stad een ambtenaar aan te stellen, “waar mensen die iets nodig hebben, zich kunnen vervoegen en hun wensen … kunnen laten registreren. Bijvoorbeeld dat ik parels te koop heb, of ze juist wil kopen; dat die en die reisgezelschap zoekt om naar Parijs te gaan; dat iemand een bediende zoekt met die en die hoedanigheden. De een vraagt om een meester, de ander om een werkman; de een wil dit, de ander dat, ieder naar zijn behoefte. En je zou inderdaad zeggen dat deze methode van informatie-uitwisseling niet geringe voordelen zou opleveren voor het maatschappelijke verkeer, want er doen zich altijd omstandigheden voor waarin de mensen elkaar nodig hebben en in de grootste nood blijven verkeren als ze dat niet van elkaar weten.” En inderdaad, in mijn jonge jaren, vijf eeuwen nadat Montaigne deze woorden had geschreven, was er in dit opzicht al veel verbeterd. Er was hier sprake van echte vooruitgang en het was niet moeilijk iemand te vinden die je advies kon geven, je over allerlei zaken kon informeren, je kon helpen, enz., op de manier die Montaigne’s vader dat voor ogen had. Maar daarvoor moest je wel naar een of ander bureau of loket stappen, of tenminste een telefoontje plegen. Bovendien was de informatie die je eventueel nodig had over allerlei instanties verspreid en soms was het moeilijk je weg te vinden.
Sinds een jaar of vijfentwintig is dit echter allemaal anders geworden. Er is een oplossing voor dit informatieprobleem, die Montaigne en zijn vader zich nooit hadden kunnen indenken: het internet. Het mooie van internet is niet alleen dat er een soort van centraal punt is, waar je alle informatie kunt vinden die je maar wil hebben en waar je ook zelf dingen kunt aanbieden of vragen, zoals Montaigne’s vader dat graag wilde, maar meer nog, je hebt dit “informatieloket” in je eigen huis en je kunt er elke dag om raad terecht op welk tijdstip je ook maar wil.
Ook de twee andere gebreken die Montaigne in dit essay noemt zijn gemakkelijk via internet op te lossen. Montaigne noemt er twee gevallen van “zeer uitnemende geleerden” die beide van honger stierven, omdat niemand hen hielp. “Ik geloof dat er wel duizend mensen zijn die hen op heel voordelige voorwaarden hadden uitgenodigd hierheen te komen of daar waar ze zijn hadden geholpen, als ze het geweten hadden.” En wel omdat, zo suggereert Montaigne, het “zulke mannen [zijn], die op een of ander gebied zeldzame en opmerkelijke gaven bezitten”. Vandaag de dag zou een oproep via Facebook of een ander sociaal medium er ongetwijfeld toe leiden dat de twee geleerden hulp wordt geboden, bijvoorbeeld door het starten van een crowdfunding actie. En ik denk dat daartoe de betreffende personen niet eens “zeer uitnemende geleerden” behoeven te zijn. Ook “gewone” mensen kunnen vaak via internet hulp kunnen vinden, als daar aanleiding toe is.
Het laatste probleem dat door Montaigne in het onderhavige essay genoemd wordt zegt ons in feite meer over hemzelf dan over het probleem, want Montaigne kende er wel een oplossing voor maar maakte er geen gebruik van. Zijn vader had een van zijn bedienden opdracht gegeven om “alle gebeurtenissen van enige betekenis in een dagboek vast te leggen en zo van dag tot dag een kroniek van de geschiedenis van zijn huis bij te houden … bij voorbeeld aangaande het tijdstip waarop met een bepaald werk werd begonnen; wanneer het voltooid is; welke hoge bezoekers met hun gevolg Montaigne bezocht hebben en hoeveel er gebleven zijn; over onze reizen; wanneer we wel of niet aanwezig waren; over huwelijken en sterfgevallen; [enz.]” Deze bediende hield dus een soort van dagboek bij van het familieleven en van wat er op het kasteel werd gedaan. Kennelijk was Montaigne er te lui voor om dit ook te laten doen, want op het eind van het essay schrijft hij: “Ik ben van mening dat het goed zou zijn, wanneer iedereen dit oude gebruik in zijn eigen huis zou doen herleven. En ik vind mezelf een dwaas dat ik het verzuimd heb.” Maar als Montaigne een computer, laptop of smartphone had kunnen gebruiken, zou de taak dan niet veel eenvoudiger geweest zijn? Meer nog, veel van wat we in ons leven doen, wordt automatisch vastgelegd door de moderne media en technologie en Facebook herinnert je er voortdurend aan wat je bij hen een jaar geleden of wie weet wanneer gedaan hebt.
Nieuwe tijden, nieuwe oplossingen en ook nieuwe problemen. Terwijl het in Montaigne’s tijd een probleem was om de informatie te krijgen die je nodig had of gewoon graag wilde hebben, is het probleem vandaag de dag juist om ervan af te komen. Want hoewel je nu in principe alles over alles en iedereen weet, weet iedereen ook alles over jou.

De citaten zijn ontleend aan Michel de Montaigne, Essays. Vertaling Frank de Graaff. Amsterdam: Boom, 2001; Boek I, essay 35 “Over een gebrek in ons maatschappelijk systeem”.