vrijdag 22 mei 2020

Montaigne op reis

Veel lezers van de Essays van Montaigne zullen wel weten dat hij eens een lange reis naar Rome gemaakt heeft. Montaigne vertrok niet vanuit zijn kasteel maar vanuit Parijs, waar hij eerst een aantal zaken verricht had. Montaigne nam ook niet de kortste weg naar Rome, maar reisde via Zwitserland, Augsburg en München, vervolgens over de Brennerpas en dan geleidelijk aan naar Rome. Vanuit Rome maakte hij dan nog een rondreis door Midden-Italië, waarbij hij ook Florence bezocht. Hij vond deze stad kennelijk niet erg interessant, want hij vertelt er weinig over, hoewel er toen ook al veel te zien was. Montaigne verbleef tijdens zijn trip niet alleen langere tijd in Rome, maar ook tweemaal in Bagni di Lucca. Uiteindelijk keerde hij naar huis terug, toen hij het bericht ontving dat hij tot burgemeester van Bordeaux benoemd was. Montaigne maakte overigens geen haast om thuis te komen.
Van zijn reis, die plaats vond van september 1580 tot november 1581, heeft Montaigne een dagboek bijgehouden, dat niet voor publicatie bedoeld was en pas tweehonderd jaar later is teruggevonden en zeer de moeite waard is om te lezen. Montaigne reisde niet alleen maar was, in ieder geval tot aan Rome, in het gezelschap van een aantal bevriende heren en zijn jongste broer. Verder reisden er bedienden mee in het gezelschap.
Op mijn eigen reizen ben ik af en toe plaatsen gepasseerd waar Montaigne ook geweest is. Ik heb daar uitvoerig over verteld in het essay “Op reis met Montaigne” in mijn boek Rondom Montaigne (zie linksboven op deze blogpagina). In deze blog geef ik enkele foto’s van plekken die Montaigne op zijn reis heeft gezien en van het huis in Bagni di Lucca (ook wel La Villa genoemd) waar hij gewoond heeft.
-.-.-.-.-.-

Na vanuit Frankrijk door Noord-Zwitserland en Augsburg naar München in Zuid-Duitsland te zijn gereisd, wil Montaigne via de Brennerpas naar Italië. Hij komt dan aan in het Oostenrijkse Seefeld, ten noorden van deze pas gelegen en gebruikt er het middagmaal in een herberg. Montaigne maakt er ook een wandeling naar de St. Oswald kerk om er te horen waarom deze zo veel pelgrims trekt. Zoals hij ons vertelt: “De kerk is … befaamd vanwege het volgende wonder. In 1384 was een zeker iemand ... met Pasen niet tevreden met de gewone hostie; hij verlangde de grote, en toen hij die in zijn mond had, opende de aarde zich onder hem, en werd hij erdoor verzwolgen tot aan zijn hals; hij klampte zich vast aan de rand van het altaar; de priester nam die hostie uit zijn mond. Ze laten nog het gat zien, bedekt met een ijzeren rooster, het altaar met de afdruk van de vingers van die man, en de hostie die helemaal roodachtig is, als van bloeddruppels.”
Zoals de foto laat zien, is het gat er nog steeds en er ligt nog steeds een ijzeren rooster op.
-.-

Vanuit Seefeld trekt Montaigne met zijn gezelschap via Innsbruck over de Brennerpas en komt dan in Sterzing, of Vipiteno, zoals dit stadje in Zuid-Tirol in het Italiaans heet. Sterzing heeft nog veel van zijn oude karakter, want er zijn nog veel oude huizen uit de vijftiende en zestiende eeuw, zoals in de hoofdstraat op de foto boven. Ongetwijfeld is Montaigne door deze hoofdstraat gelopen en misschien heeft hij er zelfs ergens gegeten. In ieder geval schrijft hij: “Daar zette men ons aan tafel geheel ronde broden voor die aan elkaar vastzaten. In heel Duitsland wordt mosterd vloeibaar neergezet en die smaakt als witte Franse mosterd. De azijn is overal wit.”
-.-

 Via Venetië, Bologna en Florence, reist Montaigne dan naar Rome, waar hij lange tijd blijft. Hij komt ook langs Siena, waar hij overnacht. Montaigne bekijkt er de stad: “De mooiste plek in deze stad is het grote, goed geproportioneerde ronde plein, van alle kanten naar het paleis toegebogen, dat een van de zijden van deze cirkel vormt en minder gebogen is dan de rest.” Later, als hij nog eens in Siena komt zegt hij: “Het plein van Siena is het mooiste dat in welke stad ook te zien is.”
-.-

 Na vijf maanden in Rome te zijn geweest maakt Montaigne een rondreis door Midden-Italië en bezoekt er plaatsen als Pisa, Lucca en opnieuw Florence. In Bagni di Lucca huurt Montaigne een appartement. Hij heeft al heel lang last van nierstenen en hij gaat er twee maanden kuren. Later verblijft hij er nog eens enige tijd. Voordat Montaigne vanuit Lucca in de badplaats aankomt passeert hij de nu beroemde brug van Borgo, de Ponte della Maddelena: “We kwamen door verscheidene dorpen, waaronder … Borgo, en over een ongewoon hoge brug, die met een enkele boog een groot deel van de breedte van de rivier overspant.”
-.-




In Bagni di Lucca huur Montaigne kamers bij de herbergier Kapitein Paulini. Het grote huis staat er nog steeds en een plaquette op de voorgevel herinnert nu aan de aanwezigheid van Montaigne daar destijds. Achter het huis bevindt zich een tuin die eindigt in een steile bergwand met daarin een fontein. De herberg van Kapitein Paulini ligt buiten het centrum van Bagni aan een steile weg omhoog. Loop je er vanaf de herberg naartoe, dan heb je een mooi uitzicht over het stadje. De vier foto’s laten achtereenvolgens de herberg, de plaquette, de fontein in de tuin en het uitzicht zien.
“Kapitein Paulini … gaf me een eetkamer, drie slaapkamers, een keuken en ook nog een aanbouw voor onze bedienden, met acht bedden, waarvan twee met baldakijn. Voor elf écus, een paar sous meer dan tien pistoletta’s, leverde hij zout, elke dag een servet, om de drie dagen een tafelkleed, alle ijzeren keukengerei en kandelaars voor twee weken.”
-.-

Op weg naar huis vanuit Rome om burgemeester van Bordeaux te worden, komt Montaigne weer door Siena maar logeert dan in een herberg in San Quirico, een stadje even verderop. Hij gaat vandaaruit de nabijgelegen badplaats Vignone bezichtigen: “Het bad ligt op een heuveltje waar de rivier de Orcia aan de voet langs stroomt. Rondom deze plek staat ongeveer een dozijn niet erg geriefelijke, onaantrekkelijke huisjes. Het ziet er allemaal heel schamel uit. Een grote ommuurde vijver met trappen, waar je in het midden een aantal bronnen van dat hete water ziet koken. Omdat het niet naar zwavel ruikt en nauwelijks dampt en het bezinksel rood is, lijkt het eerder ijzer te bevatten dan iets anders. Men drinkt er niet van. Die vijver is zestig passen lang en vijfendertig breed. Rondom deze vijver zijn hier en daar afgescheiden en overdekte gedeelten waar men gewoonlijk baadt. Deze badplaats is werkelijk uitmuntend.”

---------------
De citaten zijn uit: Michel de Montaigne, Reis naar Italië. Een reis naar Italië via Zwitserland en Duitsland in 1580-1581. Amsterdam: Meulenhoff, 1992.

woensdag 6 mei 2020

Op de schouders van reuzen: Montaigne en Descartes


De grote natuurkundige Isaac Newton heeft eens in een brief aan zijn concurrent Robert Hook geschreven: “Wat Descartes heeft gedaan, was een mooi stap vooruit. Jij hebt ook op diverse manieren veel toegevoegd… Als ik verder heb gekeken dan anderen, dan was dit doordat ik op de schouders van reuzen stond.” Hiermee erkende Newton openlijk, dat hij zijn resultaten alleen heeft kunnen bereiken, door gebruik te maken van wat anderen voor hem hadden gedaan. Overigens was de uitdrukking “op de schouders van reuzen staan” niet door Newton zelf bedacht, maar hij wordt toegeschreven aan de twaalfde-eeuwse theoloog John van Salisbury. Ook wat deze mooie uitdrukking betreft, staat Newton dus op de schouders van een ander. Nu is me over Robert Hook verder niets bekend en over hem wil ik het hier dan ook niet hebben, maar Descartes? Ongetwijfeld was René Descartes een groot genie, maar ook hij stond op de schouders van anderen. Hij zou daarom werkelijk een groot genie geweest zijn, als hij die anderen, op wiens schouders hij was geklommen, wat meer erkenning zou hebben gegeven, de erkenning die ze verdienen. Omdat Montaigne in deze blogs centraal staat, denk ik daarbij natuurlijk in de eerste plaats aan wat Descartes hem verschuldigd was. Want Montaigne was niet alleen een van de eerste moderne filosofen, maar Descartes heeft zoveel aan diens Essays ontleend zonder zijn naam te noemen, dat we gerust van plagiaat kunnen spreken. Montaigne, aan de andere kant, was juist iemand die in zijn Essays de anderen met wie hij in discussie trad, de eer gaf die hun toekwam. Zijn werk is vol citaten en hij noemt altijd de auteurs die hem stimuleerden zijn gedachten te ontwikkelen. Voor een belangrijk deel, vooral in de Boeken I en II, zijn de Essays een debat van Montaigne met zijn voorgangers en we zien hoe Montaigne in dit debat groeit.
Montaigne had zelf ook invloed op denkers ná hem, vooral de eerste jaren na zijn dood, maar zijn invloed gaat door tot vandaag de dag. Christophe Bardyn schrijft in zijn prachtige Montaigne-biografie dat de Essays in de zeventiende eeuw veel gelezen werden. Het was zelfs zo dat je de belangstelling voor je eigen werk kon bevorderen door er verwijzingen naar Montaigne in op te nemen (een truc die vandaag de dag overigens nog steeds wordt toegepast: schrijf hoe je eigen boek of artikel verband houdt met andere belangrijke werken en de kans dat het wordt gelezen neemt toe). Twee van de belangrijkste Montaigne-lezers in die tijd waren Blaise Pascal en René Descartes. Hoewel Pascal de Essays gelezen heeft en er misschien ook wel door is beïnvloed, vond hij het eigenlijk maar raar om over jezelf te schrijven op de manier zoals Montaigne het deed en hij noemde het werk een “dwaas project”. In ieder geval komt Pascal er rechtstreeks voor uit dat hij de Essays gelezen heeft en wat hij ervan vindt. Maar Descartes? Hoewel de invloed van Montaigne op Descartes niet duidelijk opvalt en Descartes niet naar Montaigne verwijst, is die invloed er wel degelijk, aldus Bardyn. Hij noemt deze invloed zelfs “beslissend”. Deze is echter indirect. Eigenlijk is Descartes’ hele Vertoog over de methode een toepassing van Montaigne’s idee dat twijfel de basis is van kennis. Descartes noemt Montaigne’s naam echter nergens in zijn Vertoog. Doordat Descartes wel passages en ideeën uit de Essays gebruikt, maar nergens Montaigne’s naam noemt, zouden we hem vandaag de dag allicht van plagiaat beschuldigen. Meer nog, dit plagiaat begint al in de eerste regel van het Vertoog, waar Descartes schrijft: “Het gezond verstand is van alle dingen op de wereld het gelijkmatigst verdeeld. Want iedereen vindt dat hij er zo goed van voorzien is dat zelfs degenen die in iedere andere kwestie het moeilijkst tevreden te stellen zijn er nooit meer van willen dan ze er al van hebben.” Dit lijkt een originele, zo niet briljante, zin om een boek te beginnen. Montaigne had echter vóór Descartes al geschreven: “Men zegt gewoonlijk dat de natuur geen van haar gaven zo rechtvaardig onder ons verdeeld heeft als het verstand: want er is niemand die niet tevreden is met wat hem daarvan is toebedeeld.” (Essays, Boek II, 17; p. 774)
Het lijkt erop dat Descartes van Montaigne’s populariteit heeft willen profiteren zonder zijn naam te noemen. Of wilde hij origineler lijken dan hij in feite was? De introductiezin van het Vertoog over de methode is overigens niet de enige keer dat Descartes Montaigne plagieert, maar ik laat het bij dit voorbeeld. Hoe dan ook, als Descartes gewoon zijn bronnen had genoemd, dan zou dit geen greintje hebben afgedaan aan zijn echte verdiensten.
We staan allemaal op de schouders van anderen. Onze huidige prestaties waren niet mogelijk geweest, als anderen vóór ons daarvoor niet de basis hadden gelegd. Newton noemde die voorgangers “reuzen”. Hiermee erkende hij dat zijn voorgangers groter waren dan hijzelf. En is het niet zo dat een begin maken vaak moeilijker is dan een ingeslagen weg te vervolgen? Descartes was een reus, omdat hij nieuwe wegen in de filosofie heeft gebaand. Als hij de nodige eer had bewezen aan zijn reusachtige voorgangers, dan zou hij nog groter zijn geweest.

Literatuur
- Bardyn, Christophe, Montaigne. La splendeur de la liberté. Parijs: Flammarion, 2015; pp. 467-8 (de belangrijkste bron voor deze blog).
- Descartes, René de, Discours de la méthode. Parijs: Union Générale d’Éditions, 1951.
- Montaigne, Michel de, Essays. Vertaling Frank de Graaff. Amsterdam: Boom, 2001.
- Phillips, John, “Montaigne and Descartes”. https://courses.nus.edu.sg/course/elljwp/mondes.htm
- Wikipedia. https://nl.wikipedia.org/wiki/Verhandeling_over_de_methode (voor het citaat van de eerste zin van Descartes’ Vertoog over de methode).