woensdag 6 mei 2020

Op de schouders van reuzen: Montaigne en Descartes


De grote natuurkundige Isaac Newton heeft eens in een brief aan zijn concurrent Robert Hook geschreven: “Wat Descartes heeft gedaan, was een mooi stap vooruit. Jij hebt ook op diverse manieren veel toegevoegd… Als ik verder heb gekeken dan anderen, dan was dit doordat ik op de schouders van reuzen stond.” Hiermee erkende Newton openlijk, dat hij zijn resultaten alleen heeft kunnen bereiken, door gebruik te maken van wat anderen voor hem hadden gedaan. Overigens was de uitdrukking “op de schouders van reuzen staan” niet door Newton zelf bedacht, maar hij wordt toegeschreven aan de twaalfde-eeuwse theoloog John van Salisbury. Ook wat deze mooie uitdrukking betreft, staat Newton dus op de schouders van een ander. Nu is me over Robert Hook verder niets bekend en over hem wil ik het hier dan ook niet hebben, maar Descartes? Ongetwijfeld was René Descartes een groot genie, maar ook hij stond op de schouders van anderen. Hij zou daarom werkelijk een groot genie geweest zijn, als hij die anderen, op wiens schouders hij was geklommen, wat meer erkenning zou hebben gegeven, de erkenning die ze verdienen. Omdat Montaigne in deze blogs centraal staat, denk ik daarbij natuurlijk in de eerste plaats aan wat Descartes hem verschuldigd was. Want Montaigne was niet alleen een van de eerste moderne filosofen, maar Descartes heeft zoveel aan diens Essays ontleend zonder zijn naam te noemen, dat we gerust van plagiaat kunnen spreken. Montaigne, aan de andere kant, was juist iemand die in zijn Essays de anderen met wie hij in discussie trad, de eer gaf die hun toekwam. Zijn werk is vol citaten en hij noemt altijd de auteurs die hem stimuleerden zijn gedachten te ontwikkelen. Voor een belangrijk deel, vooral in de Boeken I en II, zijn de Essays een debat van Montaigne met zijn voorgangers en we zien hoe Montaigne in dit debat groeit.
Montaigne had zelf ook invloed op denkers ná hem, vooral de eerste jaren na zijn dood, maar zijn invloed gaat door tot vandaag de dag. Christophe Bardyn schrijft in zijn prachtige Montaigne-biografie dat de Essays in de zeventiende eeuw veel gelezen werden. Het was zelfs zo dat je de belangstelling voor je eigen werk kon bevorderen door er verwijzingen naar Montaigne in op te nemen (een truc die vandaag de dag overigens nog steeds wordt toegepast: schrijf hoe je eigen boek of artikel verband houdt met andere belangrijke werken en de kans dat het wordt gelezen neemt toe). Twee van de belangrijkste Montaigne-lezers in die tijd waren Blaise Pascal en René Descartes. Hoewel Pascal de Essays gelezen heeft en er misschien ook wel door is beïnvloed, vond hij het eigenlijk maar raar om over jezelf te schrijven op de manier zoals Montaigne het deed en hij noemde het werk een “dwaas project”. In ieder geval komt Pascal er rechtstreeks voor uit dat hij de Essays gelezen heeft en wat hij ervan vindt. Maar Descartes? Hoewel de invloed van Montaigne op Descartes niet duidelijk opvalt en Descartes niet naar Montaigne verwijst, is die invloed er wel degelijk, aldus Bardyn. Hij noemt deze invloed zelfs “beslissend”. Deze is echter indirect. Eigenlijk is Descartes’ hele Vertoog over de methode een toepassing van Montaigne’s idee dat twijfel de basis is van kennis. Descartes noemt Montaigne’s naam echter nergens in zijn Vertoog. Doordat Descartes wel passages en ideeën uit de Essays gebruikt, maar nergens Montaigne’s naam noemt, zouden we hem vandaag de dag allicht van plagiaat beschuldigen. Meer nog, dit plagiaat begint al in de eerste regel van het Vertoog, waar Descartes schrijft: “Het gezond verstand is van alle dingen op de wereld het gelijkmatigst verdeeld. Want iedereen vindt dat hij er zo goed van voorzien is dat zelfs degenen die in iedere andere kwestie het moeilijkst tevreden te stellen zijn er nooit meer van willen dan ze er al van hebben.” Dit lijkt een originele, zo niet briljante, zin om een boek te beginnen. Montaigne had echter vóór Descartes al geschreven: “Men zegt gewoonlijk dat de natuur geen van haar gaven zo rechtvaardig onder ons verdeeld heeft als het verstand: want er is niemand die niet tevreden is met wat hem daarvan is toebedeeld.” (Essays, Boek II, 17; p. 774)
Het lijkt erop dat Descartes van Montaigne’s populariteit heeft willen profiteren zonder zijn naam te noemen. Of wilde hij origineler lijken dan hij in feite was? De introductiezin van het Vertoog over de methode is overigens niet de enige keer dat Descartes Montaigne plagieert, maar ik laat het bij dit voorbeeld. Hoe dan ook, als Descartes gewoon zijn bronnen had genoemd, dan zou dit geen greintje hebben afgedaan aan zijn echte verdiensten.
We staan allemaal op de schouders van anderen. Onze huidige prestaties waren niet mogelijk geweest, als anderen vóór ons daarvoor niet de basis hadden gelegd. Newton noemde die voorgangers “reuzen”. Hiermee erkende hij dat zijn voorgangers groter waren dan hijzelf. En is het niet zo dat een begin maken vaak moeilijker is dan een ingeslagen weg te vervolgen? Descartes was een reus, omdat hij nieuwe wegen in de filosofie heeft gebaand. Als hij de nodige eer had bewezen aan zijn reusachtige voorgangers, dan zou hij nog groter zijn geweest.

Literatuur
- Bardyn, Christophe, Montaigne. La splendeur de la liberté. Parijs: Flammarion, 2015; pp. 467-8 (de belangrijkste bron voor deze blog).
- Descartes, René de, Discours de la méthode. Parijs: Union Générale d’Éditions, 1951.
- Montaigne, Michel de, Essays. Vertaling Frank de Graaff. Amsterdam: Boom, 2001.
- Phillips, John, “Montaigne and Descartes”. https://courses.nus.edu.sg/course/elljwp/mondes.htm
- Wikipedia. https://nl.wikipedia.org/wiki/Verhandeling_over_de_methode (voor het citaat van de eerste zin van Descartes’ Vertoog over de methode).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten