De grote
natuurkundige Isaac Newton heeft eens in een brief aan zijn concurrent Robert
Hook geschreven: “Wat Descartes heeft gedaan, was een mooi stap vooruit. Jij
hebt ook op diverse manieren veel toegevoegd… Als ik verder heb gekeken dan
anderen, dan was dit doordat ik op de schouders van reuzen stond.” Hiermee
erkende Newton openlijk, dat hij zijn resultaten alleen heeft kunnen bereiken,
door gebruik te maken van wat anderen voor hem hadden gedaan. Overigens was de
uitdrukking “op de schouders van reuzen staan” niet door Newton zelf bedacht,
maar hij wordt toegeschreven aan de twaalfde-eeuwse theoloog John van Salisbury.
Ook wat deze mooie uitdrukking betreft, staat Newton dus op de schouders van
een ander. Nu is me over Robert Hook verder niets bekend en over hem wil ik het
hier dan ook niet hebben, maar Descartes? Ongetwijfeld was René Descartes een
groot genie, maar ook hij stond op de schouders van anderen. Hij zou daarom
werkelijk een groot genie geweest zijn, als hij die anderen, op wiens schouders
hij was geklommen, wat meer erkenning zou hebben gegeven, de erkenning die ze
verdienen. Omdat Montaigne in deze blogs centraal staat, denk ik daarbij
natuurlijk in de eerste plaats aan wat Descartes hem verschuldigd was. Want
Montaigne was niet alleen een van de eerste moderne filosofen, maar Descartes
heeft zoveel aan diens Essays ontleend zonder zijn naam te noemen, dat
we gerust van plagiaat kunnen spreken. Montaigne, aan de andere kant, was juist
iemand die in zijn Essays de anderen met wie hij in discussie trad, de eer
gaf die hun toekwam. Zijn werk is vol citaten en hij noemt altijd de auteurs
die hem stimuleerden zijn gedachten te ontwikkelen. Voor een belangrijk deel,
vooral in de Boeken I en II, zijn de Essays een debat van Montaigne met
zijn voorgangers en we zien hoe Montaigne in dit debat groeit.
Montaigne
had zelf ook invloed op denkers ná hem, vooral de eerste jaren na zijn dood,
maar zijn invloed gaat door tot vandaag de dag. Christophe Bardyn schrijft in
zijn prachtige Montaigne-biografie dat de Essays in de zeventiende eeuw
veel gelezen werden. Het was zelfs zo dat je de belangstelling voor je eigen
werk kon bevorderen door er verwijzingen naar Montaigne in op te nemen (een
truc die vandaag de dag overigens nog steeds wordt toegepast: schrijf hoe je eigen
boek of artikel verband houdt met andere belangrijke werken en de kans dat het
wordt gelezen neemt toe). Twee van de belangrijkste Montaigne-lezers in die
tijd waren Blaise Pascal en René Descartes. Hoewel Pascal de Essays
gelezen heeft en er misschien ook wel door is beïnvloed, vond hij het eigenlijk
maar raar om over jezelf te schrijven op de manier zoals Montaigne het deed en
hij noemde het werk een “dwaas project”. In ieder geval komt Pascal er
rechtstreeks voor uit dat hij de Essays gelezen heeft en wat hij ervan
vindt. Maar Descartes? Hoewel de invloed van Montaigne op Descartes niet
duidelijk opvalt en Descartes niet naar Montaigne verwijst, is die invloed er
wel degelijk, aldus Bardyn. Hij noemt deze invloed zelfs “beslissend”. Deze is echter
indirect. Eigenlijk is Descartes’ hele Vertoog over de methode een
toepassing van Montaigne’s idee dat twijfel de basis is van kennis. Descartes
noemt Montaigne’s naam echter nergens in zijn Vertoog. Doordat Descartes
wel passages en ideeën uit de Essays gebruikt, maar nergens Montaigne’s
naam noemt, zouden we hem vandaag de dag allicht van plagiaat beschuldigen.
Meer nog, dit plagiaat begint al in de eerste regel van het Vertoog,
waar Descartes schrijft: “Het gezond verstand is van alle dingen op de wereld
het gelijkmatigst verdeeld. Want iedereen vindt dat hij er zo goed van voorzien
is dat zelfs degenen die in iedere andere kwestie het moeilijkst tevreden te
stellen zijn er nooit meer van willen dan ze er al van hebben.” Dit lijkt een
originele, zo niet briljante, zin om een boek te beginnen. Montaigne had echter
vóór Descartes al geschreven: “Men zegt gewoonlijk dat de natuur geen van haar
gaven zo rechtvaardig onder ons verdeeld heeft als het verstand: want er is
niemand die niet tevreden is met wat hem daarvan is toebedeeld.” (Essays, Boek II, 17; p. 774)
Het lijkt
erop dat Descartes van Montaigne’s populariteit heeft willen profiteren zonder
zijn naam te noemen. Of wilde hij origineler lijken dan hij in feite was? De
introductiezin van het Vertoog over de methode is overigens niet de
enige keer dat Descartes Montaigne plagieert, maar ik laat het bij dit
voorbeeld. Hoe dan ook, als Descartes gewoon zijn bronnen had genoemd, dan zou
dit geen greintje hebben afgedaan aan zijn echte verdiensten.
We staan
allemaal op de schouders van anderen. Onze huidige prestaties waren niet
mogelijk geweest, als anderen vóór ons daarvoor niet de basis hadden gelegd. Newton
noemde die voorgangers “reuzen”. Hiermee erkende hij dat zijn voorgangers
groter waren dan hijzelf. En is het niet zo dat een begin maken vaak moeilijker
is dan een ingeslagen weg te vervolgen? Descartes was een reus, omdat hij
nieuwe wegen in de filosofie heeft gebaand. Als hij de nodige eer had bewezen
aan zijn reusachtige voorgangers, dan zou hij nog groter zijn geweest.
Literatuur
- Bardyn, Christophe, Montaigne. La
splendeur de la liberté. Parijs: Flammarion, 2015; pp. 467-8 (de belangrijkste bron voor deze blog).
- Descartes, René de, Discours de la
méthode. Parijs: Union
Générale d’Éditions, 1951.
- Montaigne, Michel de, Essays. Vertaling Frank de Graaff. Amsterdam: Boom, 2001.
- Phillips, John, “Montaigne and Descartes”. https://courses.nus.edu.sg/course/elljwp/mondes.htm
- Wikipedia. https://nl.wikipedia.org/wiki/Verhandeling_over_de_methode (voor het citaat van de eerste zin van Descartes’ Vertoog
over de methode).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten